persoonsvorm 1: De Tijdproef
De persoonsvorm in een zin is ALTIJD een werkwoord: iets wat je kunt doen!
→lopen, gaan, schrijven, zwemmen, zitten
→lopen, gaan, schrijven, zwemmen, zitten
Je kunt de persoonsvorm vinden door de zin in een andere tijd te zetten. Doe de tijdproef!
voorbeeld 1
voorbeeld 2
voorbeeld 3
|
1. De bus stopt bij de halte
→ andere tijd→De bus stopte bij de halte Het woord dat verandert is:
STOPT en is dus de persoonsvorm 2. De agent deelde een bekeuring uit
→ andere tijd→De agent deelt een bekeuring uit Het woord dat verandert is:
DEELDE en is dus de persoonsvorm 3. Waar heeft zij dat cadeau gekocht?
→ andere tijd→Waar had zij dat cadeau gekocht? Het woord dat verandert is:
HEEFT en is dus de persoonsvorm |